Dit is artikel 4 in een serie over fysieke inactiviteit in Nederland. De andere artikelen lees je hier:
Kinderen bewegen minder en minder goed: ze zitten gemiddeld veel stil en hun motorische vaardigheden nemen af. Ouders/verzorgers, verenigingen en de (lokale) overheid delen de verantwoordelijkheid om beweging te stimuleren. Ook het onderwijs kan een belangrijke bijdrage leveren.
School is de plek waar alle kinderen komen en waar ze een groot deel van hun tijd doorbrengen. Hier krijgen kinderen bewegingsonderwijs, kunnen ze hun motorische vaardigheden ontwikkelen en plezier in sport ontdekken. Ook kinderen uit (financieel) kwetsbare gezinnen die deze kansen thuis niet hebben.
Maar school is ook een plek waar kinderen veel stilzitten. Gemiddeld zitten kinderen van 4 tot en met 11 jaar ruim 7 uur per dag en jongeren van 12 tot en met 17 jaar zelfs bijna 10 uur per dag, waarvan ruim 3 uur op school of tijdens het maken van huiswerk. Onderwijs is daarmee de grootste zitactiviteit. Meer bewegen op school helpt kinderen om aan de beweegrichtlijnen te voldoen.
Hoewel we bij beweging vooral denken aan de voordelen voor de fysieke gezondheid, heeft beweging ook invloed op de leerprestaties en de cognitieve ontwikkeling van kinderen en jongeren. Onderzoeken benoemen verschillende positieve effecten, bijvoorbeeld:
In en rond school zijn er genoeg kansen om kinderen genoeg en gevarieerd te laten bewegen, zonder dat dit ten koste gaat van de leerprestaties. Enkele bouwstenen van zo’n actieve of dynamische schooldag zijn bijvoorbeeld actieve verplaatsing van en naar school, het beweegonderwijs, bewegend leren en beweegtussendoortjes.
26% van de kinderen gaat nooit te voet of op de fiets naar school. De inrichting van de fysieke omgeving is hierbij belangrijk. Is er een goed netwerk van fiets- en voetpaden? Zijn er veilige oversteekplaatsen? Is er een fietsenstalling op het schoolplein?
De verantwoordelijkheid voor de openbare inrichting ligt bij de gemeente, maar scholen weten het best wat er nodig is en kunnen hiervoor pleiten bij de gemeente. Er valt namelijk veel te winnen met het stimuleren van actieve beweging. Kinderen die wandelen of fietsen van en naar school, bewegen gemiddeld al een kwartier langer per dag.
Sinds het schooljaar 2023-2024 moeten scholen in het basisonderwijs ten minste twee lesuren per week bewegingsonderwijs geven. Scholen spreiden deze uren bij voorkeur over de week, zodat er meer beweegmomenten zijn. Buitenspelen is hierop een aanvulling. Het bewegingsonderwijs heeft als doel kinderen goed te leren bewegen en kennis te laten maken met sport. De uren moeten daarom worden gegeven door een bevoegde leerkracht.
Gemeenten moeten zorgen voor voldoende en kwalitatief goede accommodaties voor bewegingsonderwijs in of bij elke school. In een enquête onder schooldirecteuren geeft 88% aan dat de gymzaal voldoende mogelijkheden biedt om te bewegen. Naast gymzalen en schoolpleinen kunnen ook andere (gemeentelijke) sportvelden en -accommodaties in de buurt worden benut.
Beweegtussendoortjes of energizers zijn korte activiteiten ter onderbreking van het lesprogramma. Dit kan een extra buitenspeelmoment zijn of een beweegactiviteit in het klaslokaal. Er zijn verschillende positieve effecten:
Bij bewegend leren is bewegen een onderdeel van de lesstof in plaats van een onderbreking. Bewegend leren heeft dezelfde voordelen als beweegtussendoortjes. Er is meer onderzoek nodig naar de specifieke invloed op leerprestaties. Verschillende experimenten laten zien dat er relatief kleine, maar wel positieve effecten zijn op de rekenprestaties.
Ondanks het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing geeft 82% van de directeuren aan dat leerkrachten van hun school bewegend leren inzetten. Als belangrijkste doel noemen ze het verbeteren van de concentratie en aandacht van leerlingen, en 69% van de leerkrachten merkt dat dit doel wordt gerealiseerd. Scholen kunnen leerkrachten beter ondersteunen door voorbereidingstijd in te roosteren, materialen voor beweegactiviteiten aan te schaffen en voorbeelden en inspiratie te bieden.